Fysiologische kalender Aardbei:
Binnen de fyiologische ontwikkeling van aardbei worden 5 fasen onderscheiden. Dit zijn
- Vegetatieve groei
- Bloei-inductie
- Bloemaanleg
- Rustfase
- Bloemuitgroei fase
Vegetatieve groei
In deze fase vindt de bladafsplitsing plaats. In de vegetatieve fase vormt het top meristeem constant nieuwe bladeren en knoppen. Het meristeem strekt zich langzaam bij elke nieuw gevormde knoop. De snelheid waarmee nieuwe bladeren worden gevormd is temperatuurafhankelijk. Ook lijkt de vorming van nieuwe bladeren in het voorjaar sneller te verlopen dan gedurende de rest van het groeiseizoen.
Bloei-inductie en bloemaanleg
Bij de bloemaanleg wordt onderscheid gemaakt tussen de inductie en de bloemaanleg zelf. Bij de inductie komt het vegetatiepunt in een toestand waarbij de aanleg van de bloemtros kan beginnen met de feitelijke bloemaanleg. Bij deze feitelijke bloemaanleg worden de bloem primordia gevormd. De bloemtros van de plant sluit het groeipunt af, door de primaire bloem. Een normale bloem heeft 1 primaire 2 secundaire 4 tertiaire en 8 quartaire bloemen (16).
De inductie van de bloemaanleg blijkt in de eerste plaats afhankelijk te zijn van de daglengte (in feite is het de lengte van de nacht!). Als voorwaarde dient de plant dan wel bloeirijp (in florigene toestand) te zijn, dit is meestal rond half mei. De feitelijke bloemaanleg wordt echter zo goed als niet beïnvloed door de daglengte. De overgang van vegetatief naar generatief groeipunt vindt plaats als het vegetatiepunt in plaats van uitsluitend bladeren af te splitsen, overgaat in een stadium, waarbij het groeipunt zich verbreedt en zich meer omhoog strekt. Deze overgang verloopt vrij plotseling. Het aantal bloemen, dat aan een bloeiwijze gevormd wordt, hangt voornamelijk af van de hoeveelheid reservemateriaal dat op dat moment in de plant aanwezig is.
Onder normale omstandigheden vindt de bloeminductie en de bloemaanleg plaats in de herfst. Dit gebeurt vooral onder de invloed van het korter worden van de daglengte maar ook onder invloed van een dalende temperatuur. De perceptie van de fotoperiode vindt hoofdzakelijk plaats door middel van de bladeren. Deze geven dit signaal door aan de vegetatiepunten. De daglengte die nodig is voor de bloeminductie is per ras verschillend. In Nederland kan normaal als de dagen korter zijn dan 13 uur (korte dag), de bloeminductie plaats vinden, de plant dient echter in een bepaalde fysiologische toestand te zijn, bloeirijp, de zogenaamde florigene toestand. De bloeirijpheid kan worden onderverdeeld in een aantal stadia. De preflorigene, florigene en postflorigene toestand.
De preflorigene toestand is de toestand waarin de plant niet kan worden geïnduceerd tot bloemaanleg, waarschijnlijk door het ontbreken van voldoende aantal jonge bladeren. De florigene toestand is de toestand van de plant, waarin inductie van de bloemaanleg door gunstige daglengtecondities kan plaatsvinden. Er dient hiervoor echter voldoende volwassen blad aanwezig te zijn. De temperatuur heeft een grote invloed op de bladontwikkeling in het voorjaar dus ook op de florigene toestand. Buiten bevinden de planten zich in deze toestand van eind mei tot december. Onder invloed van het korter worden van de dagen kunnen ze dan bloemaanleg induceren. In de postflorigene toestand, hier kan geen bloemaanleg plaats vinden onder invloed van korte dagen, als de temperatuur voldoende is gestegen kunnen de in het najaar aangelegde bloemtrossen goed strekken.
Bij aanvang van de bloeminductie wordt het vegetatiepunt bolvormig. Naarmate de temperatuur hogere is moet de daglengte korter worden voor een inductie van de bloemaanleg. Het tijdstip van bloeminductie wordt nauwelijks beïnvloed door ontranken, wel wordt hier de uitstoeling door versterkt meer bloemen kunnen zo worden aangelegd. In het najaar, bij korter wordende daglengte, worden sommige okselknoppen bladvormende scheuten, de zijkronen. Deze staan in principe op een heel klein steeltje en zijn morfologisch identiek aan de hoofdkroon. Later functioneert deze zijkroon onafhankelijk van de hoofdkroon. Zijkronen kunnen worden aangelegd tijdens lange zomerdagen als de uitlopers worden verwijderd en er voldoende voeding en ruimte beschikbaar is.
Rustfase
De rust is het beschermende stadium tegen het ongunstige klimaat tijdens de winter. In de rustfase, dormancy, wordt onderscheid gemaakt tussen twee fasen. De traagheidstoestand en de geremde toestand. Traagheidtoestand is de toestand waarin de planten zich bevinden in de herfst. De geremde toestand is de toestand waarin de planten zich bevinden in de winter.
De korter wordende dagen zorgen ervoor dat er een groeibelemmering optreedt, de zogenaamde traagheidstoestand. Deze kenmerkt zich door een zeer slechte strekking van de bloemtrossen en bladeren. Deze ontstaat normaal in de herfst als de dagen korter worden en de lichthoeveelheid afneemt en de temperatuur lager wordt. Als de temperatuur hoog blijft werkt dit de traagheidstoestand tegen. De traagheidstoestand begint normaal gesproken rond medio september, gelijktijdig met de feitelijke bloemaanleg en eindigt in december.
Er zijn verschillende soorten traagheidstoestanden. De inleiding van de traagheidstoestand vindt plaats van half september tot half oktober. De volkomen traagheidstoestand begint half oktober tot tweede helft van november. Ook gunstige groeiomstandigheden hebben dan geen effect meer op de ontwikkeling van de plant. De wijkende traagheidstoestand is de overgang van volkomen traagheidstoestand naar de geremde toestand half november tot in december. De florigene toestand gaat over in de postflorigene toestand onder invloed van de lage wintertemperaturen. De geremde toestand vindt plaats van december tot begin maart. Bij verhoging van de temperatuur vindt er een snelle strekking plaats v d bloemtrossen en bladeren. De planten zijn in postflorigene toestand, er vindt geen inductie plaats.
Door de lage temperaturen in het najaar wordt de aanleg van nieuwe bladeren en knoppen vertraagd en uiteindelijk gestopt. Het topmeristeem heeft tussen de 5 à 10 nog niet gestrekte bladeren (primordia) Deze primordia, die in het najaar zijn aangelegd, strekken en ontwikkelen zich in het voorjaar tot de eerste bladeren. Dus de eerst bladeren die zich in het voorjaar strekken zijn in het voorafgaande najaar aangelegd. De okselknoppen kunnen zich ontwikkelen tot uitlopers of zijkronen of zij kunnen in rust blijven. De vorming van uitlopers is een lange dag reactie en de vorming van zijkronen een korte dag reactie. Voor het verdwijnen van de inwendige winterrust moet aan een zekere koudebehoefte zijn voldaan. Dit betekent een zekere periode bij temperaturen tussen circa 1 en 7°C. Bij temperaturen onder 0oC wordt geen effectieve koude voor het doorbreken van de winterrust opgebouwd. Voor de aardbei ligt de koudeperiode tussen de 1100 en 1200 uur. Deze periode is nodig om het abscisne af te breken en gibberellines aan te maken om zo een normale strekking te verkrijgen
De bloem uitgroeifase
De bloemtros van de aardbeiplant sluit het groeipunt van de hoofdkroon en de groeipunten van de zijkronen af. Het groeipunt wordt afgesloten met de primaire bloem die een overheersende positie inneemt in de bloemtros.
Na het doorbreken van de winterrust vindt de strekking van de bladeren en de bloemen plaats. De reeds aangelegde bloemen en bladeren groeien uit in deze fase. De eerste bladeren die zich strekken zijn in het vorige najaar aangelegd. Knoppen kunnen zich ontwikkelen of zij kunnen in rust blijven afhankelijk van de voedingstoestand van de plant. Korte dag omstandigheden tijdens de strekking veroorzaken korte bladstengels en korte bloemstengels.